Notice: Function _load_textdomain_just_in_time was called incorrectly. Translation loading for the wordpress-seo domain was triggered too early. This is usually an indicator for some code in the plugin or theme running too early. Translations should be loaded at the init action or later. Please see Debugging in WordPress for more information. (This message was added in version 6.7.0.) in /home/p6231/domains/dreessenadvocaten.nl/public_html/wp-includes/functions.php on line 6114
Procesonbevoegdheid onder bewind gestelde - Dreessen Advocaten

Procesonbevoegdheid onder bewind gestelde

RECHTBANK LIMBURGBurgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 7929738 \ CV EXPL 19-5090

Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 11 september 2019

in de zaak van:

[eiser] ,

wonend [adres eiser] ,

[woonplaats eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde [gemachtigde],

tegen:

[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam gedaagde],

wonende en zaakdoende te [woon- en vestigingsplaats gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde mr. J.B.G. Gelissen.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de op 24 juli 2019 binnengekomen aanvraag kort geding met concept dagvaarding,

– het op 13 augustus 2019 binnengekomen afschrift van de betekende dagvaarding,

– de op 27 augustus 2019 binnengekomen producties van [gedaagde] ,

– de op 28 augustus 2019 gehouden mondelinge behandeling.

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

De feiten

2.1.Bij de beoordeling van het onderhavige geschil gaat de kantonrechter uit van de navolgende – van belang zijnde – feiten.

2.2.[eiser] heeft met [gedaagde] een zorgovereenkomst gesloten die is ingegaan op 3 juli 2016. [eiser] en haar echtgenoot hebben met [gedaagde] ook een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woonruimte [adres eiser] te [woonplaats eiser] . In de huurovereenkomst is een zogenoemd koppelbeding opgenomen dat inhoudt dat de huurovereenkomst eindigt ingeval de zorgovereenkomst wordt beëindigd.

2.3.Einde juni 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat [eiser] het gehuurde per 1 juli 2019 dient te ontruimen.

Het geschil

3.1.[eiser] vordert thans om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a. [gedaagde] te verbieden het gehuurde te ontruimen dan wel te laten ontruimen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 ingeval [gedaagde] dit verbod overtreedt,

b. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de zorgovereenkomst na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 100.000,00 ingeval [gedaagde] daarmee in gebreke mocht blijven en

c. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.Het spoedeisende belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.

4.2.

Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet ontvangen kan worden in haar vorderingen omdat haar bewindvoerder de vorderingen had moeten instellen, slaagt.

Uit de processtukken blijkt namelijk dat bij beschikking van 11 december 1998 de goederen van [eiser] onder bewind zijn gesteld en dat bij beschikking van 9 december 2015 [bewindvoerder] tot bewindvoerder is benoemd. Artikel 1:441 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder de rechthebbende zowel in als buiten rechte vertegenwoordigt ter zake van kwesties die de onder het bewind gestelde goederen betreffen. In dit verband heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat zij overleg heeft gehad met haar bewindvoerder en dat de bewindvoerder van mening is dat de (dreigende) ontruiming op zichzelf het bewind over haar goederen niet raakt, en de bewindvoerder er voor gekozen heeft om haar in deze zaak niet te vertegenwoordigen. Van belang is echter dat in geval [eiser] het gehuurde daadwerkelijk dient te ontruimen, die ontruiming en de daarmee gepaard gaande verhuizing kosten met zich zullen brengen die betaald zullen moeten worden uit het vermogen van [eiser] . De vordering tot nakoming van de zorgovereenkomst hangt, gelet op het koppelbeding, onlosmakelijk samen met de vordering tot het verbieden van de ontruiming en kan derhalve niet afzonderlijk worden beoordeeld. De vorderingen van [eiser] hangen derhalve mede samen met kwesties die de onder bewind gestelde goederen van [eiser] betreffen. De consequentie dient dan ook te zijn dat [eiser] niet ontvangen kan worden in haar vorderingen.

4.3.Uit de overgelegde processtukken is voorts gebleken dat op 1 mei 2019 een zorgovereenkomst is gesloten tussen [eiser] en de [Coöperatie]. In die overeenkomst is vermeld dat de overeengekomen zorg wordt geleverd door de bij de [Coöperatie] aangesloten [gedaagde]. Gesteld noch anderszins is gebleken dat tussen [eiser] en [gedaagde] op of na 1 mei 2019 een afzonderlijke (zorg-)overeenkomst is gesloten. Er dient derhalve er vanuit te worden gegaan dat [eiser] nakoming van de zorgovereenkomst dient te vorderen van de [Coöperatie]. Dat betekent dat [eiser] niet ontvangen kan worden in haar tegen [gedaagde] gerichte vorderingen.

4.4.Als de in het ongelijk gestelde partij dient [eiser] te worden veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde] vordert een volledige proceskostenveroordeling. Vergoeding van alle daadwerkelijk gemaakte proceskosten kan alleen maar aan de orde zijn bij ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en/of onrechtmatige daad. Hiervan is sprake indien degene die in het ongelijk wordt gesteld de andere partij zonder enige noodzaak of redelijk belang tot procederen heeft gedwongen. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet komen vast te staan. In de brief van (de gemachtigde van) [gedaagde] d.d. 8 juli 2019 wordt [eiser] immers gesommeerd om het gehuurde uiterlijk op 10 juli 2019 te ontruimen en wordt gedreigd om zo nodig een kort geding aan te spannen om dat te kunnen bewerkstelligen. [eiser] heeft dat kunnen opvatten als een reële dreiging tot ontruiming. Mede van belang is dat [gedaagde] zich in diezelfde brief op het standpunt stelt dat de zorgovereenkomst geëindigd zou zijn en [eiser] er belang bij heeft om zorg te ontvangen. De proceskosten zullen daarom op basis van het reguliere liquidatietarief worden begroot.

De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

5.1.verklaart [eiser] niet ontvankelijk in haar vorderingen,

5.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gerezen en tot aan de datum van uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,00 ter zake van salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.