Notice: Function _load_textdomain_just_in_time was called incorrectly. Translation loading for the wordpress-seo domain was triggered too early. This is usually an indicator for some code in the plugin or theme running too early. Translations should be loaded at the init action or later. Please see Debugging in WordPress for more information. (This message was added in version 6.7.0.) in /home/p6231/domains/dreessenadvocaten.nl/public_html/wp-includes/functions.php on line 6114
Voortzetting bewind niet langer zinvol - Dreessen Advocaten

Voortzetting bewind niet langer zinvol

RECHTBANK LIMBURG

Team Toezicht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 7180040 BM VERZ 18-3550

BM-nummer: BM 25313

Uitspraakdatum: 28 november 2018

Beschikking opheffing bewind

op het verzoek van:

[rechthebbende] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

hierna te noemen: de rechthebbende,

gemachtigde: mr. J.B.G. Gelissen, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.

procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

  • het verzoekschrift, ontvangen op 29 augustus 2018,
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 september 2018,
  • een reactie van [vertegenwoordiger bewindvoerder] namens de bewindvoerder, de heer [medewerker Bureau Inkomens Beheer 1] (Bureau Inkomens Beheer B.V.), ontvangen op 5 oktober 2018.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2018, waarbij verschenen zijn:

– de rechthebbende, bijgestaan door haar gemachtigde,

  • de heer [vertegenwoordiger bewindvoerder] , namens de bewindvoerder,
  • mevrouw [medewerker Bureau Inkomens Beheer 2] , werkzaam op het kantoor van Bureau Inkomens Beheer B.V.

De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

verzoek

Bij beschikking van 22 april 2009 zijn wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld.

De rechthebbende heeft verzocht om opheffing van het bewind. Zij is van mening dat de noodzaak daartoe niet meer bestaat. Subsidiair heeft de rechthebbende gesteld dat voortzetting van het bewind niet langer zinvol is.

beoordeling

Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van

a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel

b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,

tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.

Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.

Door en namens de rechthebbende is aangevoerd dat zij inmiddels psychisch stabiel is. Zij gebruikt geen drugs meer, heeft haar woning opgeknapt en zorgt er voor dat deze netjes en opgeruimd is. Er wordt geen toezicht meer gehouden op haar medicijngebruik omdat de rechthebbende inziet dat het tijdig innemen van medicatie in haar eigen belang is. Verder heeft de rechthebbende gesteld dat zij geen vertrouwen meer heeft in de bewindvoerder, zij wil niet meer met hem samenwerken en wil weer zelf haar financiën beheren. De bewindvoerder laat haar geen zelfstandigheids/zelfredzaamheidstraject volgen. Voor het beheer van haar financiën kan zij ook terecht bij de hulpverlening die zij vanuit de WMO van de gemeente krijgt.

De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat instandhouding van het bewind nog noodzakelijk is. Het ziektebeeld van de rechthebbende is, zo heeft haar behandelaar hem telefonisch meegedeeld, weliswaar stabiel, maar nog wel aanwezig. Voortzetting van het bewind is ook nog zinvol omdat de rechthebbende impulsief is en haar prioriteiten legt bij andere zaken dan het betalen van haar (vaste) lasten.

De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van de rechthebbende had gelegen, bijvoorbeeld door het overleggen van een medische verklaring, om aan te tonen dat haar psychische situatie inmiddels anders is dan bij het instellen van het bewind. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de noodzaak tot voortzetting van het bewind nog wel bestaat. De kantonrechter zal daarom het primaire verzoek van rechthebbende afwijzen.

Voortzetting van het bewind is echter niet meer zinvol. Het welslagen van een beschermingsmaatregel vereist namelijk een maximale inzet van de rechthebbende en een optimale samenwerking tussen rechthebbende en bewindvoerder. Uit de stukken en het ter zitting besprokene blijkt dat dat niet meer het geval is. De rechthebbende wenst om uiteenlopende redenen niet meer samen te werken met de bewindvoerder. Enig zich op verbetering valt naar het oordeel van de kantonrechter niet te verwachten. Dat maakt dat met voortzetting van het bewind geen redelijk doel te bereiken is. Het subsidiaire verzoek, opheffing van het bewind omdat voortzetting daarvan niet meer zinvol, zal dan ook worden toegewezen. De opheffing van het bewind zal ingaan op 1 december 2018.

De kantonrechter zal voor het opmaken van de tussentijdse eindrekening en -verantwoording de beloning vaststellen overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub d van de Regeling beloning

curatoren, bewindvoerders en mentoren.

beslissing

De kantonrechter:

– heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende] met ingang van 1 december 2018,

– bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het team Toezicht overlegt,

– stelt de beloning voor het opmaken van de tussentijdse eindrekening en -verantwoording vast overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub d van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

DO